
Over ‘HEUR HAAR’ schrijft G.A. Bredero, 17de-eeuws dichter en dramaturg:
Hoe wel ick ‘tliever zie wilt golvich na syn jonst,
Het schoone van natuur passeert doch alle const
Dit zijn de laatste twee verzen van een wondermooi schoonheidssonnet: de dichter ziet het haar van zijn geliefde liever wild golvend zoals de natuur het haar gunt, want natuurlijke schoonheid is toch beter dan gekunstelde
Vroeg in de dageraad de schone gaat ontbinden
De gouden blonde tros, citroenig van coleur,
Gezeten in de lucht, juist buiten d’ achterdeur,
Waar groene wijngaardloof ooit luwe muur beminde.
Dan beven amoureus de liefelijkste winden
In ‘t gele zijdig haar en groeten met een geur
Haar goddelijk aanschijn, opdat zij deze keur
Behield van dagelijks haar daar te laten vinden.
Gelukkig is de kam, verguld van elpenbeen,
Die deze vlechten streelt, dit waardig zijnd’ alleen,
Gelukkiger het snoer dat in haar dikke tuiten
Mijn ziele mee verbindt en om ‘t hoofd gaat besluiten,
Hoewel ik ‘t liever zie wildgolvig na zijn jonst,
Het schone van natuur passeert toch alle konst.