

MAATJE komt inderdaad van ‘maagd’ (jonge vrouw, maagdelijk nog, zonder hom of kuit). MAATJES zijn, vinden velen, een culinair hoogstandje.
13de-eeuwse Maerlant schreef in zijn DER NATUREN BLOEME, een natuurencyclopedie, al over de HARING:
Allec dats des harinx name, (allec = Latijn voor haring)
een visch scone ende bequame (bequame = lekker van smaak)…
die alremeest te wassen pleghet (wassen = groeien)
ende best, dus es et bekant,
tusschen Norweghe ende Inghelant…
Al es hi clene, hi es waert ende goet. (waert=uitnemend)
Versch so es hi goet ter curen, ter curen = voor een geneeswijze)
ghesouten mach hi wel gheduren (= niet bederven)


