

MASkeren = met een masker bedekken, d.i. wat men met o.a. met carnaval doet. ‘Heb jij gemaskerd met carnaval?
MasKEren= verbergen, verbergen, verhullen. ‘Heb jij je bedoelingen gemaskeerd?
MasCHeren= zoals MASkeren, maar in het dialect. Frans Debrabander geeft als verklaring ‘bevlekken, zwart maken en verbindt het met het woord ‘roet’













